Klompenmaken

Klompen en Nederland

Hoe lang dragen Nederlanders eigenlijk al klompen? Al heel lang, dat staat wel vast. De oudste klompen die in Nederland zijn gevonden, stammen uit de elfde eeuw. De exacte oorsprong is moeilijk te achterhalen omdat klompen, als ze afgedragen waren in het vuur werden verbrand of in de grond verdwenen, waardoor ze verrotten. Het ambacht om klompen handmatig te maken, zoals dit nog door enkelen wordt beoefend, gaat zeker 800 jaar terug. De klomp is waarschijnlijk ontwikkeld uit een zogenaamde platte patijn, een soort houten sandaal.

Van oudsher werden klompen thuis gemaakt door boeren en vissers, zij hadden daar in de wintermaanden veel tijd voor. Eind 18e eeuw werden kleine fabriekjes en werkplaatsen opgezet en werd het een ambacht. Gereedschappen zoals heulbank en paalmes werden pas in de 19e eeuw uitgevonden.

In de loop van de jaren liep het dragen van klompen gestaag terug en nam dus ook het aantal klompenmakers af. Daar kwam bij dat rond 1890 de industrie een hoogtepunt bereikte, doordat steeds meer klompen machinaal werden gemaakt. Aanvankelijk met stoomkracht, later met elektromotoren. In de jaren veertig van de vorige eeuw was er een kleine opleving in het gebruik van klompen, omdat er door de oorlog een groot tekort aan schoenen was. Er waren toen nog duizenden mensen die met de hand draagbare klompen konden maken.

Met de opkomst van schoenfabrieken zoals de Bata, zette eind jaren vijftig in de vorige eeuw de daling fors in. Klompen werden toen haast alleen nog gedragen door boeren, boerenkinderen en stratenmakers. Een heel kleine en tijdelijke opleving van het gebruik van klompen zagen we eind jaren zestig en begin jaren zeventig in de vorige eeuw, toen hippies en andere alternatief ingestelde mensen klompen gingen dragen.

In 1917 waren er ongeveer 3800 klompenfabrieken in Nederland, in 1977 waren dat er 133 en nu zijn er nog maar enkele fabrieken. De meeste werken voor de toeristenindustrie.

Het dragen van klompen is overigens geen typisch Nederlandse gewoonte. In bijna alle Europese landen droegen de bewoners klompen of houten schoenen.

In Frankrijk heet een klomp een sabot. Het woord sabotage is afgeleid van dat woord en ontstaan tijdens het begin van de Franse revolutie in 1789 toen klompen in de machines werden geworpen, waardoor de productie vertraagd werd.

Handmatig klompen maken

Handmatig klompen maken gebeurt in Nederland nog steeds. Belangrijk voor de klompenmaker is kennis van de anatomie van de voet, want een klomp moet goed draagbaar zijn en lekker zitten. Het maken van klompen is een ambacht dat van meester op leerling wordt doorgegeven. De klompenmaker zaagt een boom in plakken (bollen). Deze zijn zo dik als een klomp lang wordt. De ambachtsman klooft het hout als de punten uit een taart, ieder stuk wordt één klomp. Met een handbijl brengt hij het hout in model en verfijnt dit met een paalmes. Als de buitenkant grotendeels af is, wordt de klomp uitgehold met een speciale boor of een beitel. De klompen worden afgewerkt en moeten een aantal weken, soms maanden drogen, want klompen worden van vers en dus vochtig hout gemaakt. Dan worden ze versierd met snijwerk of ze worden beschilderd. Vorm en versiering zijn afhankelijk van de regio. Er zijn speciale klompen voor speciale gelegenheden, zoals bruidsklompen.

De belangen van ambachtslieden die nog handmatig draagklompen maken, worden behartigd door de Stichting Klompen Monument. Die wil het ambacht levend houden voor de toekomst. Er is een nauwe band met de European Wooden Shoes Foundation, een belangenvereniging die de klompenmakers op Europees niveau met elkaar in contact wil brengen, een archief opzet en Europese kampioenschappen organiseert. Er zijn verschillende klompenmusea in Nederland. Een van de grootste, in Eelde, zet zich heel actief in voor de toekomst van dit ambacht. In de Oudheidkamer in Enter werken deze organisaties samen en hebben zij een opleiding tot handmatig klompenmaker opgezet.

Machinaal klompen maken

Bij het machinaal maken van klompen worden verschillende onderdelen in het productieproces onderscheiden. Er wordt gewerkt met redelijk eenvoudige machines die met een beperkte snelheid draaien. De machines worden vanuit een centraal punt, de elektromotor, aangedreven met leren riemen. Eerst wordt het hout gezaagd of gekloofd. Nadat het buitenmodel van de klomp is gefreesd, wordt de klomp op maat uitgeboord. Er wordt gewerkt met mallen om een zo perfect mogelijke pasvorm te krijgen. De klomp moet worden gedroogd. Ten slotte wordt de klomp geschuurd en bewerkt. Het instellen van de machines vergt een hoge mate van vakmanschap, kennis van de eigenschappen van het hout en de machines. Het is een technische uitdaging een paar klompen te produceren op machinale wijze.

Verspreid over Nederland zijn er nog maar enkele klompenmakerijen. De meeste staan in de Achterhoek en in Noord-Brabant. De Nederlandse vereniging van Klompenfabrikanten vervult een koepelfunctie voor de aangesloten leden met het doel een actieve bijdrage te leveren aan de promotie en instandhouding van de klompenmakerij in ons land. Souvenirwinkels zijn de belangrijkste afnemers, naast beroepen zoals vissers, stratenmakers en tuinders. In de diverse klompenmusea kan men vaak een grote variëteit aan klompen bewonderen.

Immaterieel erfgoed

Het ambacht van het met de hand of machinaal maken van klompen is in geheel Europa aan het uitsterven. Klompen maken is nauw verweven met Nederland. Een traditie die niet verloren mag gaan en die doorgegeven moet worden. De klompenmakers zijn zich ervan bewust dat ze een zeldzaam ambacht uitoefenen. Sinds 1926 vindt de jaarlijkse klompenkeuring plaats. Sinds 1930 wordt het winnende bedrijf beloond met de Zilveren Klomp. Sinds 2008 worden er jaarlijks kampioenschappen handmatig klompen maken georganiseerd. Een belangrijk doel van de wedstrijd is het vragen van aandacht. De klompenmakers profiteren enigszins van de nieuwe tijdgeest, een tijd waarin duurzaamheid en ambachtelijkheid hoog aangeschreven staan.

Het Nederlands kenniscentrum voor Volkscultuur en Immaterieel erfgoed heeft erkent dat de traditie in stand gehouden moet worden en heeft in 2013 het met de hand en machinaal maken van klompen op de Nationale Lijst Immaterieel Erfgoed geplaatst.

De oudst bekende klompenmakers in Best

Het is niet meer precies te achterhalen wanneer in Best de eerste klompen zijn gemaakt en wie de makers waren. Wel valt via de twee gildes (St. Anna en St. Odulphus) een aantal klompenmakers te achterhalen in de herdgangen Verrenbest, Naastenbest en Aarle (Best behoorde tot 1819 tot de Heerlijkheid Oirschot).

Bij het koning schieten van de gildes was de nieuwe koning verplicht een zilveren schildje te laten maken. Daarop stond zijn naam, de datum en een symbolische afbeelding van zijn beroep of ambacht. Dat kon een direct begrijpbare afbeelding zijn, maar het is ook nogal eens “symbolisch”. De meeste koningen zijn dood, maar de schildjes bestaan nog. En zo kunnen we zien dat in 1749 Pieter John de Brouwer, koning van het St. Odulphusgilde, een bijl en schrapmes (klompenmakers gereedschap) op zijn schild liet zetten.

In 1763 moet Peter Aert Walraven klompenmaker zijn geweest. Als koning van het St. Annagilde versierde hij zijn schildje met een vogel die neerstrijkt op een klomp in het struikgewas. Gerrit Essens werd in 1782 koning van het St. Annagilde en plaatste op zijn schildje een gekroonde klomp. In 1786 laat Lennardus van de Vleuten als koning van het St. Annagilde een afbeelding van een klomp en gereedschappen op zijn schild zetten. De koning van het St.Odulphusgilde, Johan Patist de Lou liet in 1787 een afbeelding van een klomp en schrapmes op zijn schild zetten. In 1849 werd klompenmaker Adriaan J. van Kroonenburg koning van het St. Annagilde wat blijkt uit de klomp op zijn koningsschild.

Foto: Schildje St. Anna gildeHet schild van Adriaan van Kroonenburg, klompenmaker en koning St Annagilde.

Fotograaf: Tom Olsa

Naast gereedschap werd ook het werk zelf wel eens afgebeeld. Toen in 1787 Willem Dirk van Santvoort koning van het St. Annagilde werd, liet hij een man die een klomp aan het boren is (een klompenheuler) in zijn schild graveren met de tekst: “in t klompen maaken bestaan mijn zaaken, ik hak en hool, snijse ter deegen en zendse hier en elders heenen” .

Vanaf 1794 is het niet meer te achterhalen of een koning klompenmaker is of patroon van een klompenmakers werkplaats. De eerst bekende klompenwerkplaats heette de “fabrique”. Veelal waren het familieleden die meehielpen met het klompen maken.

In 1856 (Best was inmiddels zelfstandig geworden) heeft Antonius van Vleuten, als koning van het St. Annagilde een klomp tussen twee takken op zijn schild.

Johannes Boudewijns was in 1863 vermoedelijk de laatste klompenmaker die koning werd bij het St. Annagilde. Hij had een klomp op zijn schild. Het St. Annagilde werd in 1868 opgeheven.

Opkomst en neergang van de klompenbedrijven in Best

De eerste cijfers over de omvang van het klompenmakers ambacht zijn uit 1859. Best telde 21 klompenmakerwerkplaatsen waar 108 klompenmakers in dienst waren. In de Meierij hadden alleen Boxtel (24) en Schijndel (50) meer werkplaatsen. In Best waren in die tijd gemiddeld vijf knechten in dienst. In Schijndel telden de werkplaatsen gemiddeld twee arbeiders. In heel Nederland waren er 629 bedrijfjes met 1054 arbeiders.

In Best nam in de jaren 1888 tot 1892 het aantal klompenmaker werkplaatsen sterk toe, met een piek in 1892 toen er 80 werkplaatsen waren met samen 445 arbeiders. Het gemiddelde aantal knechten bleef 3 a 4. Er waren ook éénmansbedrijfjes bij. Overigens was het handmatig maken van klompen allerminst voorbehouden aan mannen. Bij de 80 werkplaatsen in 1892 werkten 145 mannen en 300 vrouwen.

Foto: Werkplaats van C. van de Biggelaar Persoon links is onbekend en rechts is eigenaar C. van den Biggelaar. De persoon links, Wim van de Biggelaar, is aan het heulen en C. vd. Biggelaar is de klomp aan het vormen met een paalmes.

Bron: Beeldbank Dye van Best

Machinaal klompen maken

Met de opkomst van het machinaal klompen maken nam ook het aantal werkplaatsen af. Niet iedereen wilde of kon investeren in machines. Het leidde ook geleidelijk tot een ander ondernemerschap. De opkomst van de schoen maakte ook dat de behoefte aan klompen afnam; sneller klompen maken en afleveren werd een concurrentievoordeel. Van ambacht naar industrie.

In 1915 beginnen Firma Merkx en van de Ven aan de Stationsstraat met de eerste machinale klompenmakers fabriek. Treinreizigers konden niet om het bord heen waarop te lezen stond: ”Bestse klompen zijn de beste”.

In Best ontstonden meer nieuwe klompenmakers bedrijven. Begin 1900 maakte boer Lambertus Vogels aan de Hagelaarweg in de wintermaanden klompen (er was op het land niets te doen). Vier kinderen werkten later mee in de werkplaats. Er waren twee fabricagelijnen, de machines werden aangedreven door een stoommachine. Op het hoogtepunt werkten er 35 mensen. Het bedrijf is in 2000 gestopt.

Foto: Familie H. MerkxBij de familie Merkx waren alle mannen klompenmakers. Rechts op de foto H. Merkx

Bron: Beeldbank Dye van Best

De eerste wereldoorlog (1914-1918) bracht gouden tijden voor de klompenmakers in Best. Nederland was neutraal en in omringende landen lag de industrie plat. Er waren nauwelijks schoenen te koop. Er was overigens wel een uitvoerverbod voor Duitsland, omdat de regering het niet “kies” vond te verdienen aan de overheerser/bezetter, ook al was de vraag groot. Deze situatie bracht meer ondernemers naar het klompenvak. We noemen er enkele.

In 1919 begon Beekmans het bedrijf Bezo (Beekmans en zoon) aan de Oranjestraat. Zij maakten niet alleen klompen maar ook gezondheidssandalen.

Begin jaren twintig begon Kiske Vogels aan de St. Oedenrodenseweg een klompenfabriek. Hij was in 1930 de eerste winnaar van de klompenmakers keuring die op de zilveren klomp van de gemeente St. Oedenrode staat vermeld.

Foto: Zilveren klomp voor de winnaar van de klompenkeuringGewonnen in 1930 door C. Vogels te Best (opschrift rechtsboven op de klomp)

Foto: Gemeente St. Oedenrode

Na de eerste wereldoorlog kwamen er veel goedkope klompen uit het buitenland. Zij brachten de werkplaatsen en fabriekjes in Best in de problemen. De productie werd beperkt, er werd een uitkering van 78 dagen bepaald voor knechten die geen werk meer hadden, lonen gingen omlaag. Vooral bedrijfjes die nog handmatig werkten overleefden het niet.

Met de komst van Bata in Best kwam er een nieuwe serieuze dreiging.

Foto: eerste fabriek van de Gebr. Van der VeldenHet eerste fabrieksgebouw van de gebroeders Harrie en Marinus van de Velden

Bron: Beeldbank Dye van Best

Toch waren er ook ondernemers die kansen zagen. In 1921 stichtten de gebroeders van der Velden (Cor, Harrie en Janus) een klompen fabriek aan de Oirschotseweg waar uiteindelijk meer dan 100 arbeiders werkten . In de toptijd fabriceerden ze 400.000 paar klompen per jaar. Op 13 november 1936 werd deze fabriek door brand verwoest. Na deze brand herbouwde Harrie van der Velden de fabriek. De klompenmakers en andere personeelsleden hielpen bij de herbouw van de fabriek door de stenen van de vernielde fabriek schoon te bikken. Het personeel dat een gemiddelde leeftijd van 17 jaar had verdiende in die tijd 5,00 gulden per week terwijl het loon maar 2,50 gulden was.

Zijn broer Marinus van de Velden begon aan de Stationsstraat een eigen klompenfabriek. Toen de behoefte aan klompen afnam stapten ze over naar de “klepper” een onbuigbare houten zool met een leren band erom. In 1966 is de fabriek gestopt. Harrie, kleinzoon van de oprichter, begon aan de Oirschotseweg met drie werknemers een fabriek voor de “Klepper”. De schoorsteen van de eerste fabriek is behouden gebleven en is nu een gemeentelijk monument. Als aandenken aan de activiteiten heeft Harrie van de Velden bij de rotonde een grote klomp geschonken aan de gemeenschap.

In 1932 begon Toon van der Vleuten aan de St. Oedenrodenseweg een bedrijf dat handmatig klompen maakte.

Aan de Boschdijk startte Janus van Vroenhoven in 1938 een klompenfabriek. Hij werkte daar met enkele knechten. Na de oorlog liep de verkoop van klompen sterk terug. In 1950 is deze gestopt.’

Foto: Klompenmaker Janus van VroenhovenKlompenmaker Janus van Vroenhoven

Bron: Beeldbank Dye van Best

Behoefte aan hout

In Best werden in de 18e eeuw populieren en wilgen gepland aan de rand van gemeenschappelijke gronden en langs de wegen. Dat vond zijn oorsprong in het voorpootrecht, ook wel recht van voorpoting genoemd. Het houdt in dat grondbezitters het recht hebben om in eigen bezit bomen te planten en te rooien op een stuk grond vóór het eigen perceel. Doorgaans betreft dit de berm van een weg die langs het perceel loopt.

Oorspronkelijk plantten ze eikenbomen, maar geleidelijk gingen de pootrechthouders over naar populierenhout, voor de opkomende klompen- en luciferfabrieken. Populierenhout was zeer geschikt voor het maken van klompen. Eind 18e eeuw werden Canadese populieren (Canadas of Canidas) geplant. Het voordeel van deze houtsoort was dat ze een grote omvang kregen (snelle groei), winterhard waren en zeer buigzaam en veerkrachtig. De leemachtige bodem in Best was zeer geschikt voor deze bomen.

In 1904 kochten de klompenmakers verenigingen van Best, Sint Oedenrode, Schijndel en Veghel samen bij een Amsterdamse houtimporteur voor f 20.000- 1500 kubieke meter Russisch klompenhout. Later kocht men ook in België.

De verenigingen van Best, Schijndel en Sint-Oedenrode wisten ieder bij hun gemeente te bereiken, dat de jaarlijkse houtverkoping van de gemeente niet meer bij opbod, maar bij inschrijving zou gebeuren. Ieder zou alleen in eigen dorp inschrijven. De jaarlijkse houtverkoping van de gemeente gebeurde vroeger door de burgemeester zelf, bijgestaan door de secretaris en een paar raadsleden. Het hout werd tevoren in kleine kopen verdeeld. Later - sinds ongeveer 1870 -liet men de houtverkoping over aan een notaris, maar daarvoor werd al het hout 10% duurder vanwege het zogenaamde “Opgeld” voor de notaris.

Foto: Zandweg met populieren in het buitengebied van Best getuigen van een vergane glorieFotograaf: Willem van Beerendonk

De klompenmakers bond wilde de notaris als tussenpersoon liever kwijt en terug naar rechtstreekse verkoop zonder 10 procent. Maar dat lukte niet. Wel bereikte men, dat het hout voortaan bij inschrijving werd verkocht en dat de klompenmakers van Liempde, Sint-Oedenrode, etc. niet meer in Best zouden inschrijven. De Bestenaren van hun kant lieten dan het hout in die andere gemeenten ongemoeid.

In 1905 begon het opgerichte Diocees Klompenmakers gilde met gezamenlijk hout inkopen in het buitenland. Populieren in de Meierij hadden veel geleden van een boomziekte. Er kwamen lucifer fabrieken en andere houtverwerkende industrieën, waardoor het binnenlandse hout schaars en duur werd.

In 1906 kochten de Bestse klompenmakers gezamenlijk via hun bond in België 407 kubieke meter canadahout voor de prijs van f 5.300,-. De Belgische klompenmakers waren de grootste concurrenten voor die in ons land, want ze verkochten hun klompen voor onmogelijke lage prijzen. De bond probeerde er wat aan te doen, maar tevergeefs. België had namelijk zijn uitvoer van klompen gekoppeld aan de invoer vanuit ons land van gloeilampen van Philips. Pas in 1928 moesten er invoerrechten op klompen betaald worden in ons land. Maar toen was de klomp al op zijn retour in de strijd tegen de schoen.

Patroons en knechten organiseren zich

In 1898 werd in Tilburg een Bond van Klompenmakers opgericht. De klompenmakers uit Best sloten zich hierbij aan. Deze bond had echter een kort bestaan. Een jaar later werd in Deventer de Algemene Nederlandse Klompenmakers bond opgericht. Best sloot zich hierbij aan. De Bond had als doel om gemeenschappelijk hout in te kopen. In 1902 kwam er een scheiding in de Algemene Bond en werd een nieuwe patroonsbond opgericht voor Bestse klompenmakers: de Hanze Gilde van klompenmakers. 64 Zelfstandige klompenmakers sloten zich hierbij aan. Drie jaar later, in 1905 wordt het Diocees klompenmakers gilde opgericht met als voorzitter Bestenaar A.(Janus) van Vroonhoven en als schutspatroon St. Jozef

(St. Jacob, die in Frankrijk schutspatroon was,werd afgewezen).

Van 1904-1909 bestond er een “Klompenmakers leenbank” in Best. Bij oprichting waren er 24 leden die voorschotten uitleende aan klompenmakers voor tijden dat ze hun klompen niet konden verkopen, bijv. bij aanhoudend droog weer. In 1906 wordt het eerste klompenmakers vakblad “de Klompenmaker” in Bisdom Den Bosch opgericht met als redacteur Bestenaar Janus Merkx.

In 1904 gingen ook de arbeiders van de klompen werkplaatsen in Best zich organiseren: deR.K. Klompenmakersknechten vereniging. Veertig van de 175 Bestse werknemers werden lid. Dit geringe aantal is te verklaren omdat veel knechten familieleden van de patroon waren.

De patroons gingen aan de toekomst werken met in 1914 de bouw van de klompenmakers vakschool in de Nieuwstraat 23 en 25 in Best, met als directeur Janus van Vroonhoven, die zijn voorzittersfunctie voor de patroons bond opgaf.

De hoofdvakken waren : hakken, boren en fijnsnijden. Ook materiaalkennis werd gegeven. De school kende gemiddeld 20 leerlingen, waarvan Tinus Vogels een van de eerste leerlingen was. Na het stoppen van de overheidssubsidie sloot de school in 1924. Er zijn in totaal 50 klompenmakers opgeleid.

Het blad“ De Klompenmaker” van het Diocees Den Bosch gaat in 1917 op in de nationale klompenmakers patroonbonden is tot 1962 uitgegeven.

Foto: leerlingen van de klompenmakers vakschoolFotograaf/bron: Beeldbank Dye van Best

Sociale omstandigheden door de jaren heen.

Na oprichting van de knechten vereniging was een van de eerste acties om met de patroons de arbeidsvoorwaarden te bespreken, het traditionele model. De mannen die de bomen rooiden en vervoerden met de mallejan, kregen een daggeld van 50cent en dat was zelfs in 1904 erg weinig. Men vroeg een verdubbeling tot een gulden per dag en het bestuur van de patroonsbond vond dat redelijk en legde het voor aan de ledenvergadering in juni 1904. De vergadering kwam er niet uit. Zelfs het tussenvoorstel van een kwartje loonsverhoging per dag haalde het niet bij de klompenmakers bazen. In hun ogen waren de houthakkers geen gewone arbeiders die dagloon ontvingen. Ze kregen stukloon net als de klompenmakers knechts, die betaald werden per paar klompen. De twee kwartjes waren vergoeding en geen loon. Zelf werkten de patroons ook, maar met het voorbereidend werk van bomen sjouwen verdienden ze zelf ook niets. Pas als er klompen verkocht konden worden, kwam er geld op tafel.

Foto: MalleJan

Een bestuurslid van de knechtenvereniging uit Best schreef een verontwaardigd ingezonden stuk in de Hanzebode:”Ons bedunkens moesten de katholieke patroons zich schamen hunnen knechts op een dergelijke manier aan den dijk te zetten”. Uiteindelijk zou het op een staking uitlopen.

Klompenmakers staking in Best

In de strijd om beter loon voor de houthakkers en houtvervoerders had de knechtsvereniging in 1904 bakzeil moeten halen. Het aantal houtakkers was niet zo groot. Ze konden niet echt een vuist maken. In Best waren echter zeven patroons, die ook de lage lonen betaalden, zoals die in St. Oedenrode werden betaald. De Bestse knechtenvereniging vond dat zeer onrechtvaardig. Ze onderhandelden daarover met het patroonsgilde. De zeven patroons hebben hun lonen toen bijgestuurd.

In 1907 werd landelijk de wet op het arbeidscontract(C.A.O.) ingevoerd. De klompenmakers patroons namen in 1908 het initiatief tot een collectief arbeidscontract. De besturen van patroons en knechts bereikten uiteindelijk overeenstemming. Maar de ledenvergadering van de Bestse knechts, die gehouden werd op 2 februari 1909, was niet tevreden met het bereikte resultaat. De geestelijk adviseur adviseerde de leden het contract te verwerpen, omdat de oude regeling van de zogenaamde “toe-paren”onveranderd bleef. De knechts kregen stukloon per honderd paar gemaakte klompen. Maar de patroons hadden in de handel een systeem van toe-paren of overparen. Voor elke 104 paar geleverde klompen werden er slechts 100 in rekening gebracht bij de klanten. Vier paren waren extra, gratis. De patroons betaalden de knechts ook slechts 100 paar. Ze moesten vier paar voor niks maken.

Dat namen de Bestse knechts niet meer en ze eisten een loonsverhoging van vier procent voor de toe-paren. Ook werd, op grond van de nieuwe wet op het arbeidscontract, namelijk doorbetaling van loon geëist bij ziekte en als de baas geen werk had. Tot dan toe kregen de knechts niets als ze ziek werden of als de baas de knechten niet nodig had. 67 Knechts gingen in staking. Het was een botsing tussen de oude en de nieuwe tijd, die in Best werd uitgevochten. De onderhandelingen tussen de patroons en knechts werden gevoerd tussen het diocesaan patroonsgilde en het secretariaat van de arbeid. De Bestse patroons probeerden echter intussen de knechts individueel aan te pakken en te bepraten door ze ieder apart een contract ter tekening voor te leggen. Als ze niet tekenden, zouden ze per 25 juli ontslagen worden. Vijftig arbeiders weigerden en staakten door. Omdat er geen overeenstemming mogelijk bleek over de toe-paren vroegen de knechts een tegemoetkoming in de vorm van vrij licht. Ze moesten namelijk bij het werk in de werkplaats zelf voor de verlichting met een olielamp zorgen.

Er was echter intussen zoveel deining in Best ontstaan, dat de patroons geen enkele kant meer uit wilden en geen streep toegaven. De staking zou dertien weken duren en deed de emoties in Best hoog oplaaien, maar het zou eindigen in een volledige nederlaag voor de knechtenvereniging. De staking verliep en de knechtenbond verloor 2/3 van haar leden. Van de 67 leden bleven er slechts 23 over. De knechtenbond heeft nooit meer een vuist kunnen maken.

De klompenmakers staking in Best was een der eerste stakingen in het land. Het was een botsing tussen de oude en de nieuwe tijd. De werkliedenvereniging stond er achter, maar heeft zich erop verkeken.

De vereniging van klompenmakers knechts in Best heeft zich in de korte jaren van haar bestaan hevig geweerd, maar in feite is ze ten onder gegaan. Ze heeft nog bestaan tot 1913, toen ze opging in de R.K. Houtbewerkersbond, maar na de dertien weken durende Bestse staking was het ledental zodanig geslonken, dat niets meer van de actieve vereniging na 1909 bekend is. Het was ook de eerste grote staking in Best, die tot Best beperkt is gebleven.

Toen de Tweede Wereldoorlog in 1945 was afgelopen en Nederland aan de wederopbouw begon, zien we een dramatische teruggang van het aantal klompenmakers bedrijven. Daarnaast is de vergrijzing van grote invloed en de langzaam verdwijnende vakkennis en vakbekwaamheid. In 2010 stopte Leo van Aarle aan de Sint Oedenrodeseweg, de laatste toen nog werkende klompenfabriek in Best.

Hoe leeft het klompen maken voort?

Landelijk worden de volgende acties ondernomen om het ambacht te borgen voor de toekomst:

• Klompen maken is nationaal immaterieel erfgoed

• Er is een website van de Nederlandse Vereniging van Klompen fabrikanten, waarop alle leden de mogelijkheid krijgen om hun evenement te delen. Zo kunnen bezoekers en toeristen in een paar klikken zien wat er bij hun in de buurt aan klompenactiviteiten zijn.

• Er worden workshops georganiseerd voor het handmatig klompen maken.

• Het brancheboek (cursusboek) voor het maken van klompen op machines wordt gedigitaliseerd; er wordt gekeken naar de mogelijkheden voor korte instructievideo's.

• Er worden andere modellen klompen gemaakt en geïntroduceerd; enige tijd geleden iser bijvoorbeeld een nieuwe damesklomp in productie genomen.

• Naast klompen worden door één van de bedrijven - met dezelfde machines - nu ook houten tulpen geproduceerd.

In Best leeft het klompen maken op verschillende manieren voort:

• Sinds 1969 heet Best met carnaval “Klompengat”.

• De Bestse kunstenaar Lou Manche heeft een levensgroot beeld gemaakt van de klompenheuler dat bij het Heerbeeck college staat.

• Waar eens de klompenfabriek van de gebr. Van der Velden heeft gestaan staat een grote klomp geplaatst met informatie bord.

• Erfgoedvereniging Dye van Best organiseert bij tijd en wijle tentoonstellingen gewijd aan de klomp.

• Op de St. Oedenrodenseweg is een klein klompenmuseum ingericht.

• In de wijk Dijkstraten zijn alle straten genoemd naar klompenmakers gereedschap.

• In de Vleut ligt een klompen wandelroute.

Harrie van Vroenhoven

Wil van den Bragt

BRONNEN

• Boek: Te Best Wart, Jean Coenen

• Artikel serie van pastoor Maas in ‘T DULFKE, Contactblad van de St. Odulphus parochie, bewerkt door Harrie van Vroenhoven

• Website Kennis Centrum Nederland Immaterieel Erfgoed

• Boek: Omzien in Best, Stichting Geschiedenis van Best